Schaterlach, daar vlieg je.
Zomaar weg,
een leven in
Floeps-floeps-voeps.
Voeps-voeps- floep.
Floeps-floeps- voep.
voeps-voeps –floep.
Nog roep je, als ik uit het raam hang:
‘Mam, mam, Kijk! Ik ga!’
Fladderfladderende vleugels.
En op en neer en op en neer en
hoger almaar meer de lucht in.
Naar voorbij de wolk die drijft.
‘Mam, zoef zoef zoef daar ga ik!’
Je zoeft naar links,
Naar rechts, naar boven
‘Kijk toch mam, de Maan!’
hoeps hoeps
even een bochtje
Jaja, Zon,
ze komt er aan.
Nee, toch maar niet
je speert weer naar onder
en terug
en nogeens
en dan
……………….
…………………
……………………
Weg.
Weg ben je.
…………….
………………….
………………..
……………………..
Uit het zicht.
Gewoon.
Ergens
Ergens vliegt ze.
Waar?
Nou.
Gewoon.
Daar.