En wat heb je daar dan aan, aan zo een studie?
Word je wijzer wanneer je filosofie studeert?
Kan een filosoof voor iemand zorgen?
Zo, het begin is er.
Vragen.
Altijd weer vragen.
Kan ik dan niets anders dan dat?
Is dit nu het resultaat van al die jaren studie?
Ik heb me suf gelezen aan teksten die niet anders doen dan weer een antwoord geven op vragen die zo oud zijn als de wereld.
Oude vragen, oude antwoorden. Hamm verzucht het in Eindspel. Een verzuchting die ik delen kan. Maar wil ik dat ook? Weer een vraag.
Het is de vraag naar het vragen.
Wil ik stoppen met vragen?
Wat betekent het wanneer het vragen stopt?
Is het de weg naar geluk?
Ís het geluk?
Het lijkt mij handig een en ander om te draaien. Ik zal mij de vraag anders stellen. Wanneer stel ik geen vraag? Wanneer is het stellen van vragen niet aan de orde, overbodig, zinloos?
Misschien is juist daar een antwoord te vinden op de vraag naar het vragen.
Mijn hypothese zal derhalve zijn: daar waar mensen geen vragen stellen ligt de reden van het vragen stellen.
Anders geformuleerd: er zijn situaties waarin mensen zich geen.
Stop.
Ik schrijf teveel in het algemeen. Om een en ander duidelijk te houden zal ik alleen over mijzelf spreken. Daarom: er zijn situaties waarin ik geen vragen stel. Welke situaties zijn dat en – wel zo interessant – wil ik in die situatie verkeren?
Om deze vraag te beantwoorden – jaja weer een vraag – moet ik eerst bepalen wanneer iets een vraag is en wanneer niet.
Wat is een vraag?
Daar zit ik dan, filosoof, met de handen in mijn rood sletterig haar.
Wat is een vraag? Een zin met een vraagteken. Ja. Dat lijkt mij juist.
Moet ik dan naar het vraagteken vragen?
Wat een onzin, typisch filosofen gepriegel.
Geef nu maar een antwoord op de vraag!
Nee, nog niet. Het vraagteken is handig.
Ik zet het vraagteken in.
Lees eens de volgende zin:
‘stoel?’.
Duidelijk een vraag.
Ook wanneer ik hem in klank omzet.
Mijn stem zal aan het eind van ‘stoel’ een weinig in toonhoogte veranderen.
Probeer het zelf.
Zeg hardop ‘stoel.’
En nu ‘stoel?’.
Daar is het verschil. Een vraag gaat de lucht in, de hoogte in. Een vraag verheft zich als het ware. Een vraag maakt zich los van de grond. Een vraag is dus in elk geval zangerig, zangeriger dan iets dat geen vraag is. Een uitroepteken is ook een uitermate muzikaal teken. Maar daar gaat het nu niet over. We willen weten wat een vraag is. Dat willen we weten omdat filosofen niets anders doen dan het herhalen van vragen.
Het vraagteken helpt mij op weg, omdat het vraagteken de punt teniet doet. Ik heb iemand gekend die, om zijn woorden kracht bij te zetten, de punt gebruikte. Wanneer hij ergens niets meer over wilde horen dan zei hij : ‘En nu wil ik er niets meer over horen, punt, uit.’ ‘Punt, uit’ betekent dat het afgelopen is, dat er niets meer over gezegd kan worden.
En zo werkt de punt. Een punt maakt in de eerste plaats de zin af en uiteindelijk sluit de punt het verhaal af. ‘Toen kwam er een olifant met een lange snuit en die blies het hele verhaaltje uit’. Hoe vaak heb ik dat niet gehoord en ook nog zelf uitgesproken. En hoeveel verhaaltjes zijn zo niet zomaar ineens gestopt terwijl de luisteraar vond dat het verhaaltje nog lang niet uit was, dat er nog zoveel niet gezegd was?
De punt is al met al een vervelend ding. Veel mensen spreken in zinnen met punten. Het journaal is niet anders dan een verzameling zinnen met punten. (natuurlijk vraagt iemand weleens iets, maar daar komt altijd een zin met een punt achter).
Nu schrijf ik dat een punt een vervelend ding is. Nogal wiedes, ik heb niet voor niks zolang gestudeerd in de vragenstellerij. Mijn specialiteit ligt in de vraagtekens. Aan punten heb ik niks. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat daar mijn onkunde ligt. Ik kán geen punten zetten. Het is zelfs zo erg dat ik bijzonder onzeker word wanneer ik met iemand spreek die almaar punten zet.
Waarom?
Goeie vraag.
Omdat punten zetten ………..
Omdat als je een punt zet het om iets gaat waarvan jij vindt dat het het geval is. Een van mijn profesoren, professor De Rijk, maakt het duidelijk. In zijn colleges over de middeleeuwse wijsbegeerte behandelde hij ‘het feit’. Wat is een feit? Het beantwoorden van die vraag geeft een extra middel om de vraag naar de vraag te beantwoorden. Tenminste dat lijkt mij zo.
De Rijk betoogt dat ‘judith is een vrouw’ niets anders wil zeggen dan dat het het geval is dat judith een vrouw is, en dat maakt het tot een feit. Een feit wil niets anders zeggen dan dat zus-en-zo het geval is. Met andere woorden, je maakt iets tot een feit.
Iets ís geen feit maar wordt tot feit gemaakt.
Feiten bestaan niet.
Zo. Dat is eruit. Ik zal een en ander nog verduidelijken. Ik schrijf het verkeerd.
Feiten bestaan, het is een feit dat feiten bestaan.
Het feit áls feit bestaat.
Maar het feit dat een feit bestaat maakt nog niet dat het feit een feitelijke toestand beschrijft. Zo.
Nu zit we middenin het zeurderige geklets van de filosoof. Zeggen dat feiten bestaan en tegelijk beweren dat feiten niet bestaan.
Wat een shit zeg.
Een feit, zo gaat De Rijk verder, is zeggen dat dat-en-dat, of zus-en-zo het geval is. Iets is het geval. Namelijk dat daar een boom staat. Het is het geval dat daar een boom staat. Daar staat een boom. Het is een feit dat daar een boom staat. Langs deze weg kan ik duidelijk maken dat een feit wellicht een feit is maar dat dat zelfde feit allerlei andere feiten over het hoofd ziet, of kan zien.
Wat nu wanneer niemand de boom ziet?
Wanneer er ergens moederziel en verlaten een pijnboom staat?
Is het dan een feit dat hij er staat? Zal er iemand zijn die dan zegt ‘het is een feit dat daar een boom staat’?
Nee, natuurlijk niet. Als niemand de treurende pijnboom ziet dan zegt niemand dat.
Maar staat die boom daar dan wel?
Dat is nog eens een vraag.
Dat ik onzeker word wanneer iemand in punten spreekt is nu enigszins te verklaren.
Iemand die punten zet vergeet dat er zaken kúnnen zijn die hij over het hoofd ziet.
Letterlijk en figuurlijk.
Nu is het mogelijk om sprekend in punten vraagtekens te zetten.
Dan en alleen dan kan mij geen punt teveel zijn.
Dan en alleen dan hebben punten zin.
Blijft staan dat de vraag die in de met punten eindigende zinnen opgeroepen wordt het uiteindelijk doel is van al die zinnen met punten. Willen we niet beperkt worden tot een verslaggeving van wat het geval is, dan moet een tekst, een verhaal, een voordracht enzovoort altijd de ruimte aan de vraag geven.
De punt geeft in die zin de vraag de ruimte.
Het lijkt mij dat ik een antwoord op de vraag naar het vragen kan geven.
Vraagtekens vergroten de ruimte. Punten beperken de ruimte.
Waar een vraag opent, sluit het antwoord af.
Daarom houd ik van vragen.
Vragen toont het mogelijke.
Waar al wat gesteld wordt al het andere tot onmogelijk bestempelt. Iets is zus en zo, punt uit.
Om het allemaal nog belangrijker te maken kan ik nu schrijven
dat vragen hetzelfde is als ademen
Adem halen
Verse lucht
Een zuurstofapparaat in een wereld die verstikkend al maar punten zet
Een punt is als een prop in je mond
Het afsnijden van de lucht
Snakkend naar adem stel ik mij een vraag
…