De eieren van Heidegger

 

Man. Gruwelijke vaart. Sprintschoentjes.
Nikes. Zij nemen hun loop. Geen halt.
Hij weigert water. Seconden. Honderdsten.
Hondersten punt één.

Geen finish. Geen einde. Geen sprint.
Alleen het rennen. Hij is rennend.
Rennend verweest hij zich.
Man peest over een tollende aarde.

HALT!!!!!!!!

Hakken op het asfalt. Gesmolten zool. Zwarte strepen.
Blaren. Volgezogen blaren egaliseren wat van zijn schoeisel rest.
De man ontdoet zich van het verbruikte tuig.
Hj vergeet de roep. Hij stopt. Dat is alles.

Hij kijkt. Zijn hoofd beweegt zich van voet naar lucht.
Inktzwarte wolken. Een regenlucht.
De zon breekt door het gat dat het opeengepakte water biedt.
Groots schittert zijn bestemming.
Daar waar het tuig hem bracht.

Een klooster?
Willink verschijnt in een venster.
Natuurlijk.
Een klooster. Is er een ander doel?
‘Het weten komt langzaam’, roept Willink hem toe.
De man knikt.

Waar twee paar schoenen voor het bedde staan.

Hij grinnikt. Het was zijn opa die dat zei. Bij elk afscheid.
Ook na het rochelend uitgesproken ‘Amen’ van zijn vrouw.
Toen de kraaien met kist het bejaardenhok verlieten.
Voorlopig doe ik het op blote voeten, opa.
En schoenen zal ik hier niet vinden.
Waar ik op loop zijn eieren, verweekt in de azijn.

Het is geen klooster. Niet meer. Het ruikt hier. Teer. Oud hout.
Het is een schip opa. Zo één dat je de hele dooiebejaarden-akker – dat verdomde oord – uit voert. Ja, dat staat je aan.
Ik hoor je lachen. Nu verder. Ik ga je iets vinden.

De man waart door wat een klooster was.
Een man op kattenpootjes.

Hij houdt zich stil. Verbijsterd.
Nee. Als Bernadette in de grot.

Als de mens die Jezus zag. Nee.
Een klap in het gezicht.

Een plens water.
Een rustende hand op de billen.

Zó kijkt hij.

Het kunstwerk geeft te kennen wat de nap in waarheid is.
De rust van het in zich rustende bestaat in de betrouwbaarheid
van de nap.
De eieren die zij draagt. In de nap trilt de zwijgende roep van de haan nog na.

De kip haar stille schenken. De gelaten zorg om het dagelijks brood.
De woordloze vreugde bij het rapen.

‘Opa?’, fluistert de man.
‘Blijf kijken jongen. Zie haar eenzaamheid. Haar zuiverheid. Haar waarheid’.

De man kijkt niet om. Hij ziet niet hoe zijn opa – man met snorretje, alpinopet en wandelstok – op de vensterbank gaat staan. Hoe de zwarte lucht zich opent. De zon haar stralen schiet en zijn opa in zich neemt.

De man blijft staan. Leest het informatie bordje.
Gradus Schiks Nap met eieren.
Een stille onaantastbare grootheid’.